Wetboek van strafrecht
1. |
Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het
plegen van misdrijven, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes
jaren of geldboete van de vijfde categorie. |
2. |
Deelneming aan de voortzetting van de werkzaamheid van
een organisatie die bij onherroepelijke rechterlijke beslissing verboden is
verklaard of van rechtswege is verboden of ten aanzien waarvan een
onherroepelijke verklaring als bedoeld in artikel 5a, eerste lid, van de
Wet conflictenrecht corporaties is afgegeven, wordt gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie. |
3. |
Ten aanzien van de oprichters, leiders of bestuurders
kunnen de gevangenisstraffen met een derde worden verhoogd. |
4. |
Onder deelneming als omschreven in het eerste lid wordt
mede begrepen het verlenen van geldelijke of andere stoffelijke steun aan alsmede het werven van gelden of personen ten behoeve van
de daar omschreven organisatie. |
1.
Zij
die openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen of goederen, worden
gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren en zes maanden of
geldboete van de vierde categorie.
2.
De
schuldige wordt gestraft:
1°.
met gevangenisstraf van ten
hoogste zes jaren of geldboete van de vierde categorie, indien hij opzettelijk
goederen vernielt of indien het door hem gepleegde geweld enig lichamelijk
letsel ten gevolge heeft;
2°.
met gevangenisstraf van ten
hoogste negen jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien dat geweld
zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
3°.
met gevangenisstraf van ten
hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien dat geweld de
dood ten gevolge heeft.
Hij die door het verwekken
van wanorde of het maken van gedruis een geoorloofde openbare vergadering
opzettelijk stoort, of door het verwekken van wanorde een geoorloofde betoging
opzettelijk stoort, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee
weken of geldboete van de tweede categorie.
Hij die door geweld of
bedreiging met geweld hetzij een geoorloofde openbare samenkomst tot het
belijden van godsdienst of levensovertuiging, hetzij een geoorloofde
godsdienstige of levensbeschouwelijke plechtigheid of lijkplechtigheid
verhindert, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of
geldboete van de derde categorie.
Hij die door het verwekken
van wanorde of het maken van gedruis hetzij een geoorloofde openbare samenkomst
tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging, hetzij een geoorloofde
godsdienstige of levensbeschouwelijke plechtigheid of lijkplechtigheid
opzettelijk stoort, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee
maanden of geldboete van de tweede categorie.
Met gevangenisstraf van ten
hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie wordt gestraft:
1°.
hij die zich in het openbaar,
mondeling of bij geschrift of afbeelding, door smalende godslasteringen op voor
godsdienstige gevoelens krenkende wijze uitlaat;
2°.
hij die een bedienaar van de
godsdienst in de geoorloofde waarneming van zijn bediening bespot;
3°.
hij die voorwerpen aan een
eredienst gewijd, waar en wanneer de uitoefening van die dienst geoorloofd is,
beschimpt.
1.
Hij
die een geschrift of afbeelding waarin uitlatingen voorkomen die, als smalende
godslasteringen, voor godsdienstige gevoelens krenkend zijn, verspreidt,
openlijk tentoonstelt of aanslaat of, om verspreid, openlijk tentoongesteld of
aangeslagen te worden, in voorraad heeft, wordt, indien hij weet of ernstige
reden heeft om te vermoeden dat in het geschrift of de afbeelding zodanige
uitlatingen voorkomen, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee
maanden of geldboete van de tweede categorie.
2.
Met
dezelfde straf wordt gestraft hij die, met gelijke wetenschap of een gelijke
reden tot vermoeden, de inhoud van een zodanig geschrift openlijk ten gehore
brengt.
3.
Indien
de schuldige een van de misdrijven omschreven in dit artikel in zijn beroep
begaat en er, tijdens het plegen van het misdrijf, nog geen twee jaren zijn
verlopen sedert een vroegere veroordeling van de
schuldige wegens een van deze misdrijven onherroepelijk is geworden, kan hij
van de uitoefening van dat beroep worden ontzet.
Hij aan wiens
schuld te wijten is dat mensen, dieren, planten of goederen aan ioniserende
stralen worden blootgesteld, dan wel mensen, dieren, planten, goederen, bodem,
water of lucht met radioactieve stoffen worden besmet, wordt gestraft:
1°. |
met
gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de vierde
categorie, indien daarvan gevaar voor de openbare gezondheid of levensgevaar
voor een ander te duchten is; |
2°. |
met
gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde
categorie, indien daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is en het
feit iemands dood ten gevolge heeft. |
Hij aan wiens schuld te
wijten is dat enig werk dienende voor het openbaar
verkeer of het luchtverkeer wordt vernield, onbruikbaar gemaakt of beschadigd,
enige openbare land- of waterweg versperd of een ten aanzien van zodanig werk
of van zodanige weg genomen veiligheidsmaatregel verijdeld wordt, wordt
gestraft:
1°. |
met
gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de vierde
categorie, indien daardoor het verkeer onveilig wordt; |
2°. |
met
gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde
categorie, indien het feit iemands dood ten gevolge heeft. |
Hij die zich met geweld of
bedreiging met geweld verzet tegen een ambtenaar werkzaam in de rechtmatige
uitoefening van zijn bediening, of tegen personen die hem daarbij krachtens wettelijke verplichting of op zijn verzoek
bijstand verlenen, wordt als schuldig aan wederspannigheid
gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde
categorie.
1.
Hij die opzettelijk niet
voldoet aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan
door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een
ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van
strafbare feiten, alsmede hij die opzettelijk enige
handeling, door een van die ambtenaren ondernomen ter uitvoering van enig
wettelijk voorschrift, belet, belemmert of verijdelt, wordt gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede
categorie.
2.
Met
de in het eerste gedeelte van het vorige lid bedoelde ambtenaar wordt
gelijkgesteld ieder die, krachtens wettelijk
voorschrift, voortdurend of tijdelijk met enige openbare dienst is belast.
3.
Met
een vordering of handeling als bedoeld in het eerste lid wordt gelijkgesteld
een vordering of handeling van de schipper of gezagvoerder van een luchtvaartuig
die een bevoegdheid uitoefent of een verplichting vervult, welke hem als
zodanig is toegekend of opgelegd bij een bepaling van het Wetboek van Strafvordering.
Onder schipper wordt begrepen hij die het hoogste gezag uitoefent op een
overeenkomstig artikel 136a,
tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering aangewezen installatie.
4.
Indien
tijdens het plegen van het misdrijf nog geen twee jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens
gelijk misdrijf onherroepelijk is geworden, kan de gevangenisstraf met een
derde worden verhoogd.
Hij die bij een
terechtzitting of ter plaatse waar een ambtenaar in het openbaar in de
rechtmatige uitoefening van zijn bediening werkzaam is, opschudding veroorzaakt
en na het door of vanwege het bevoegd gezag gegeven
bevel zich niet verwijdert, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste
twee weken of geldboete van de tweede categorie.
Hij die opzettelijk bij
gelegenheid van een volksoploop zich niet onmiddellijk verwijdert na het derde
door of vanwege het bevoegd gezag gegeven bevel,
wordt, als schuldig aan deelneming aan samenscholing, gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede
categorie.
Hij die aangifte of klacht
doet dat een strafbaar feit gepleegd is, wetende dat het niet gepleegd is,
wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de
derde categorie.
Hij die op een van de
openbare weg zichtbare plaats woorden of afbeeldingen stelt of gesteld houdt,
die, als smalende godslasteringen, voor godsdienstige gevoelens krenkend zijn,
wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van de
tweede categorie.
1. |
Hij die in de uitoefening van een ambt, beroep of
bedrijf personen discrimineert wegens hun ras, hun godsdienst, hun
levensovertuiging, hun geslacht of hun hetero- of homoseksuele gerichtheid
wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de
derde categorie. |
2. |
Met dezelfde straf wordt gestraft hij wiens handelen of
nalaten in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf zonder redelijke
grond, ten doel heeft of ten gevolge kan hebben dat ten aanzien van personen
met een lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap de erkenning, het
genot of de uitoefening op voet van gelijkheid van de rechten van de mens en
de fundamentele vrijheden op politiek, economisch, sociaal of cultureel
terrein of op andere terreinen van het maatschappelijk
leven, wordt teniet gedaan of aangetast. |
Met geldboete van de tweede
categorie wordt gestraft:
4°. |
hij
die, door het bevoegd gezag naar zijn
identiteitsgegevens gevraagd, een valse naam, voornaam, geboortedatum,
geboorteplaats, adres waarop hij in de basisadministratie persoonsgegevens
als ingezetene staat ingeschreven of woon- of verblijfplaats opgeeft. |
Hij die in het openbaar
kledingstukken of opzichtige onderscheidingstekens draagt of voert, welke
uitdrukking zijn van een bepaald staatkundig streven, wordt gestraft met
hechtenis van ten hoogste twaalf dagen of geldboete van de tweede categorie.
Met hechtenis van ten
hoogste twee maanden of geldboete van de derde categorie wordt gestraft hij
die, gebruik makende van een daartoe aangebracht technisch hulpmiddel waarvan
de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar is gemaakt, van een persoon,
aanwezig op een voor het publiek toegankelijke plaats, wederrechtelijk een
afbeelding vervaardigt.
Hij die een algemeen
voorschrift van politie, krachtens de Gemeentewet in buitengewone
omstandigheden door de burgemeester of de commissaris van de Koning in de
provincie uitgevaardigd en afgekondigd, overtreedt, wordt gestraft met
hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.
Hij die een bekendmaking,
vanwege het bevoegd gezag in het openbaar gedaan,
wederrechtelijk afscheurt, onleesbaar maakt of beschadigt, wordt gestraft met
geldboete van de eerste categorie.
Hij die, anders dan door
valsheid in geschrift, aan degene door wie of door wiens
tussenkomst enige verstrekking of tegemoetkoming wordt verleend, gegevens
verstrekt die naar hij weet of redelijkerwijze moet vermoeden niet met de
waarheid in overeenstemming zijn, wordt, indien deze gegevens van belang zijn
voor de vaststelling van zijn of eens anders recht op die verstrekking of
tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke
verstrekking of tegemoetkoming, gestraft met hechtenis van ten hoogste zes
maanden of geldboete van de derde categorie.
Hij die, in strijd met een
hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde
verplichting, nalaat tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, wordt, indien
deze gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn of eens anders
recht op een verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur
van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming, gestraft met hechtenis van
ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.
Hij die niet voldoet aan de
verplichting om een identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden, hem opgelegd
bij artikel 2 van de Wet op
de identificatieplicht, wordt gestraft met geldboete van de tweede
categorie.
Politiewet 1993
1. |
De
ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak
is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te
gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het
gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een
andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf. |
2. |
De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de
uitvoering van de politietaak heeft toegang tot elke plaats, voor zover dat
voor het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven,
redelijkerwijs nodig is. |
3. |
De
ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak
is bevoegd tot het onderzoek aan de kleding van personen bij de uitoefening
van een hem wettelijk toegekende bevoegdheid of bij een handeling ter
uitvoering van de politietaak, indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat
een onmiddellijk gevaar dreigt voor hun leven of veiligheid, die van de
ambtenaar zelf of van derden en dit onderzoek noodzakelijk is ter afwending
van dit gevaar. |
4. |
De officier van justitie of de hulpofficier van justitie
voor wie aangehouden of rechtens van hun vrijheid beroofde verdachten of
veroordeelden worden geleid, is bevoegd te bepalen dat deze aan hun lichaam
zullen worden onderzocht, indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat
gevaar dreigt voor hun leven of veiligheid of die van de ambtenaar zelf en
dit onderzoek noodzakelijk is ter afwending van dit gevaar. |
5. |
De
uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in het eerste tot en met vierde lid,
dient in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd te zijn. |
1. |
Een ambtenaar van
politie aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, is bevoegd tot het
vorderen van inzage van een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de
identificatieplicht van personen, voor zover dat redelijkerwijs
noodzakelijk is voor de uitoefening van de politietaak. |
1. |
Indien de politie in een gemeente optreedt ter
handhaving van de openbare orde en ter uitvoering van de hulpverleningstaak,
staat zij onder gezag van de burgemeester. |
2. |
De burgemeester kan de betrokken ambtenaren van politie
de nodige aanwijzingen geven voor de vervulling van de in het eerste lid
bedoelde taken. |
1. |
Indien de politie optreedt ter strafrechtelijke
handhaving van de rechtsorde, dan wel taken verricht ten dienste van de
justitie, staat zij, tenzij in enige wet anders is bepaald, onder gezag van
de officier van justitie. |
2. |
De officier van justitie kan de betrokken ambtenaren van
politie de nodige aanwijzingen geven voor de vervulling van de in het eerste
lid bedoelde taken. |
1. |
De korpsbeheerder van het regionale politiekorps waarbij
de ambtenaar van politie is aangesteld over wiens
gedraging een klacht is ingediend, draagt zorg voor de behandeling van deze
klacht. |
1. |
Een klacht over een gedraging van een ambtenaar van
politie of van een militair van de Koninklijke marechaussee dan wel van enig
ander onderdeel van de krijgsmacht, bij de uitvoering van zijn in deze wet
omschreven taken, wordt ingediend bij de korpsbeheerder binnen wiens regio de gedraging waarover wordt geklaagd, heeft
plaatsgevonden. |
5. |
De korpsbeheerder, bedoeld in het eerste lid, draagt
zorg voor een onverwijlde doorzending van een klacht
over het optreden van een ambtenaar van politie die is aangesteld bij een
ander regionaal politiekorps, aan de korpsbeheerder van dat regionale
politiekorps. Een klacht als bedoeld in het tweede, derde en vierde lid wordt
onverwijld doorgezonden aan Onze Minister van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Onze Minister van Justitie,
onderscheidenlijk Onze Minister van Defensie. |
6. |
Tenzij reeds naar tevredenheid
van de klager aan diens klacht tegemoet is gekomen, wordt van de klacht
onverwijld na de ontvangst ervan, afschrift gezonden aan de burgemeester van
de gemeente waar de gedraging waarover wordt geklaagd, heeft plaatsgevonden,
alsmede aan de hoofdofficier van justitie van de regio binnen welke de
gemeente is gelegen waar de gedraging waarover wordt geklaagd, heeft
plaatsgevonden. De burgemeester en de hoofdofficier van justitie worden in de
gelegenheid gesteld over de klacht advies uit te brengen. |
In afwijking van artikel 9:11, eerste lid, van de
Algemene wet bestuursrecht wordt de klacht afgehandeld binnen tien weken
of, indien een commissie als bedoeld in artikel 61, tweede lid, onder a,
is belast met de behandeling van en advisering over de klacht, binnen veertien
weken na de ontvangst van het klaagschrift.