Beleidsregels - Overige strafbare
feiten (actueel)
Aanwijzing
discriminatie
Categorie |
pre-opsporing,
opsporing, vervolging, informatieverstrekking,
strafvordering |
Rechtskarakter |
aanwijzing
i.d.z.v. artikel 130, lid 4 Wet RO |
Afzender |
College van
procureurs-generaal |
Adressaat |
Hoofden van
de parketten |
Registratienummer |
2003A005 |
Datum
vaststelling |
11-03-2003 |
Datum
inwerkingtreding |
01-04-2003 |
Geldigheidsduur |
01-04-2007 |
Publicatie
in Stcrt |
2003,
61 |
Vervallen |
· aanwijzing discriminatie
(1999A008) |
Relevante
beleidsregels |
|
Wetsbepalingen |
· Artikelen 137c tot en met 137g
· art. 429 quater WvSr
|
Jurisprudentie |
- |
Aantal
bijlagen |
- |
Inhoud
Achtergrond
Discriminatie kent vele verschijningsvormen.
In de artikelen 137c tot en met 137g en art. 429 quater van het Wetboek van
Strafrecht zijn de meest zuivere vormen van discriminatie strafbaar gesteld,
namelijk het in het openbaar beledigen, het aanzetten tot haat, discriminatie of
geweld en het bij de uitoefening van ambt, beroep of bedrijf discrimineren van
personen wegens ras, godsdienst, levensovertuiging, geslacht of seksuele
gerichtheid. Het gaat in deze bepalingen om misdrijven en overtredingen tegen de
openbare orde.
Daarnaast worden er vele 'gewone' delicten
gepleegd, waarbij - doorgaans als motief op de achtergrond -discriminatoire
elementen een belangrijke rol spelen1. Al deze
gedragingen zijn uitingen van onverdraagzaamheid jegens medemensen die uit
maatschappelijk oogpunt niet getolereerd mogen worden.
In discriminatiezaken dient de
strafrechtelijke handhaving, naast een civielrechtelijke en bestuurlijk
preventieve en sanctionerende aanpak, een wezenlijke bijdrage te leveren aan de
markering van de wettelijke en morele norm. Discriminatiezaken krijgen dikwijls
veel media-aandacht en bieden het openbaar ministerie (OM) aldus een goede
gelegenheid om de strafrechtelijke bijdrage aan de aanpak van het
discriminatieprobleem over het voetlicht te brengen.
Het OM moet een
geloofwaardige en betrouwbare bondgenoot zijn in de strijd tegen de
discriminatie. Hiermee wordt tevens tegemoet gekomen aan de wens van benadeelden
en belanghebbenden dat recht wordt gedaan.
De omstandigheid dat het aantal zaken dat
strafrechtelijk wordt afgedaan relatief gering is, doet hieraan niet af. Een
voorwaarde voor de effectiviteit van de strafrechtelijke handhaving is, dat
volhard wordt in een actieve opstelling van het OM en de politie. Dit komt de
geloofwaardigheid van het beleid ten goede en versterkt het vertrouwen van
burgers daarin.
Samenvatting
Deze aanwijzing heeft betrekking op:
Pre-opsporing
Coördinatie tussen het OM, het bestuur en
de politie en de Anti-discriminatiebureau's (ADB's)
Afstemming van strafrechtelijk en
bestuursrechtelijk anti-discriminatiebeleid binnen het driehoeksoverleg blijft
van belang. Zulks met name voor overleg over aansluiting van preventieve
gemeentelijke maatregelen en bestuurlijke sancties op de strafrechtelijke
mogelijkheden. Hierbij kan worden gedacht aan voorkoming en bestrijding van
geweld tegen homoseksuelen en andere minderheidsgroeperingen,
horecadiscriminatie, discriminatie in de woningsector en bij sportevenementen.
Van belang is hierbij tevens om zicht te hebben op de aard en de omvang van de
lokale discriminatieproblematiek. Hiervoor is registratie, met name bij de
politie, van discriminatiezaken inclusief de commune delicten gepleegd met een
discriminatoire achtergrond, een noodzakelijke voorwaarde.
De politie dient
periodiek een lijst van alle discriminatie incidenten te produceren.Ten behoeve
van de ontwikkeling van een uniform beleid binnen het OM en de politie is een
goede onderlinge afstemming noodzakelijk. Bij elk (ressorts)parket is een
discriminatie-officier van justitie c.q. advocaat-generaal en bij elke
politieregio een contactambtenaar discriminatie hiermee belast. Ter
ondersteuning van de discriminatie officier c.q. de advocaat-generaal en de
contactambtenaar staat voor het OM het Landelijk Expertise Centrum Discriminatie
(LECD) ter beschikking en voor de politie het Landelijk Bureau
Discriminatiezaken (LBD). Gebleken is dat door dergelijke aanspreekpunten zowel
de afstemming tussen politie, justitie en bestuur als het contact met ADB's
wordt bevorderd. Dit komt weer een duidelijk en alert beleid ten
goede.
Naast het overleg in de driehoeken onderhoudt
het OM contact met en overlegt het daarom minstens twee maal per jaar met de
(contactambtenaren bij de) politie en de ADB's over discriminatie-onderwerpen
(bv. over afstemming ten aanzien van een eenduidig registratiesysteem, wijze van
aanpak en terugkoppeling van de afdoening van de zaken). Afhankelijk van het
soort en de omvang van de regionale discriminatieproblematiek kan dit overleg
vaker plaatsvinden, eventueel in de vorm van een casusoverleg.
Opsporing
1. Aangifte/klacht
1.1. Opmaken proces-verbaal
Alle aangiften en klachten betreffende
discriminatie worden door de politie opgenomen. Het uitgangspunt is dat in alle
gevallen opsporingsonderzoek wordt gedaan naar de identiteit van de verdachte en
dat het proces-verbaal wordt voltooid en vervolgens wordt ingestuurd naar het
parket. In alle gevallen dat van het uitgangspunt wordt afgeweken dient overleg
te worden gevoerd met een vertegenwoordiger van het parket, die zich waar nodig
verstaat met de discriminatie officier van justitie. De betreffende gevallen
waar wel sprake is van discriminatie, maar die niet als proces-verbaal zijn
ingestuurd, dienen periodiek aan de discriminatie officier van justitie te
worden gemeld.
De processen-verbaal dienen zo spoedig
mogelijk bij het OM te worden ingezonden (art. 157 WvSv).
Bij aangifte of klacht van commune delicten
dient de politie alert te zijn op en aandacht te besteden aan eventuele
discriminatoire elementen in voorvallen, ook indien deze door de aangever niet
direct als discriminatoir worden aangemerkt. In het proces-verbaal c.q. het
rapport moet aandacht worden besteed aan deze discriminatoire omstandigheden van
het voorval.
Van belang is de grenszone tussen art. 137c
(discriminatoire openbare belediging van een groep mensen) en de artikelen 266
en 267 WvSr (respectievelijk eenvoudige belediging en belediging van o.a.
bijzondere functionarissen, waaronder bv. politieambtenaren). Wanneer
onduidelijk is welk van deze artikelen van toepassing is, wordt de aangifte mede
als klacht opgenomen, zoals bedoeld in art. 269 WvSr (binnen 3 maanden, zie art.
66 WvSr).
1.2. Klachten over discriminerend
politieoptreden
Klachten die doen vermoeden dat een
politieambtenaar zelf een discriminatoir feit heeft gepleegd, dienen behandeld
te worden overeenkomstig de klachtenregeling van de politieregio die is
gebaseerd op de Politiewet 1993. Dergelijke feiten, in ambt begaan, zijn mede in
de artikelen 137g en 429 quater van het Wetboek van Strafrecht strafbaar
gesteld.
Dit heeft als consequentie dat naast of in plaats van een
disciplinaire ook een strafrechtelijke afdoening mogelijk is. Ook in deze
gevallen is een strafrechtelijke reactie aangewezen, conform de in het volgende
hoofdstuk van deze richtlijn neergelegde hoofdregel.
1.3. Stimuleren van een actief
opsporingsbeleid
Het OM is verantwoordelijk voor een actief
opsporingbeleid dat wil zeggen dat met name de discriminatie officier van
justitie ervoor zorgdraagt dat de verplichtingen in deze Aanwijzing worden
nagekomen. Wanneer de officier van justitie op andere wijze dan door middel van
een aangifte kennis neemt van een overtreding van de artikelen 137c tot en met g
of art. 429 quater WvSr zal hij aan de hand van maatschappelijke belangen en de
omstandigheden van het geval moeten afwegen of een strafrechtelijk onderzoek
geďndiceerd is. Dit zal met name feiten betreffen, die de openbare orde raken en
waarbij niet direct een benadeelde kan worden aangewezen. Hierbij kan gedacht
worden aan voor minderheden bedreigende situaties en discriminerende uitingen
rondom sportevenementen en andere manifestaties.
Vervolging
1. Hoofdregel
Hoofdregel is dat bij overtreding van de
discriminatiebepalingen altijd een strafrechtelijke reactie volgt (dagvaarding
of transactie), indien de zaak zich daarvoor redelijkerwijs technisch leent,
gelet op de negatieve werking bij onvoldoende handhaving en de voorbeeldfunctie
die van een strafvervolging uitgaat. In beginsel wordt er gedagvaard. Alleen in
lichtere zaken kan evenwel eerst een transactie worden aangeboden. In geen geval
is eventueel martelaarschap of uitbuiting van de forumfunctie een argument om
dagvaarding achterwege te laten.
Slechts bij hoge uitzondering volgt geen
strafrechtelijke reactie in zaken die zich daarvoor in beginsel wel lenen. In
zo'n geval verdient enige reactie naar de verdachte, bv. een mondelinge of
schriftelijke waarschuwing, aanbeveling.
In discriminatiezaken is de opportuniteit van
vervolging in beginsel gegeven. Dit brengt mee dat de beslissing tot een
(beleids)sepot met grote terughoudendheid dient te worden genomen.
Alle discriminatiezaken dienen zo spoedig
mogelijk te worden afgedaan.
2. Aangevers/ benadeelden (in de zin van
art. 51a Sv)
Aangevers/ benadeelden worden benaderd zoals
voorgeschreven door de zogenoemde Wet Terwee en de Aanwijzing
slachtofferzorg.
Indien geen strafrechtelijke reactie volgt (sepot), worden
aangevers/ benadeelden schriftelijk gemotiveerd op de hoogte gebracht van de
beslissing. Aan hen, in wier aanwezigheid de uitlating gedaan is, wordt in
beginsel een gesprek aangeboden, waarin zij op de hoogte worden gesteld van de
motivering van de beslissing. Alle aangevers/ benadeelden, die
rechtstreeks belanghebbenden zijn worden gewezen op de mogelijkheid van
beklag.
3. Requisitoir en
strafmaat
In de strafmaat en de toonzetting van het
requisitoir dient de volstrekte maatschappelijke afwijzing van discriminatie
duidelijk naar voren te komen. Mede op basis van de praktijk van de afgelopen
jaren bij vervolging van overtredingen van de artikelen 137c e.v. en 429 quater
WvSr, zijn in de richtlijn voor strafvordering 'discriminatiezaken' (zie
hieronder) uitgangspunten voor een requireerbeleid
geformuleerd.
In gevallen van commune delicten, bijvoorbeeld
overtreding van de artikelen 141, 266, 300 en 350 WvSr, dient een
discriminatoire achtergrond in het requisitoir te worden benadrukt en als
strafverzwarende omstandigheid in de eis te worden betrokken. De eis moet met
25% worden verzwaard.
Informatieverstrekking
Terugkoppeling
Het OM draagt - met de inachtneming van de
verschillende privacy-aspecten - zorg voor terugkoppeling van de afdoening van
zaken naar de politie en de ADB's in discriminatiezaken. Dit komt de
betrokkenheid en het vertrouwen ten goede.
Strafvordering
1. Het strafrechtelijk stadionverbod en
de civiele uitsluiting in geval van discriminatie rond
sportevenementen
Een strafrechtelijk stadionverbod behoort tot
de mogelijkheden. De noodzaak hiervan is echter minder aanwezig nu de civiele
uitsluiting een minstens zo effectief middel is gebleken. De civiele uitsluiting
is geregeld in de Aanwijzing bestrijding van voetbalvandalisme - en geweld (reg.
nr. 1999A009). De KNVB sluit iedere persoon, omtrent wie de officier van
justitie strafrechtelijke informatie heeft verstrekt van het bezoek aan
voetbalstadions uit. Een dergelijke uitsluiting kan voor alle voetbalterreinen
in Nederland gelden. De noodzaak van een strafrechtelijke uitsluiting van
stadionbezoek is daarom minder aanwezig dan voorheen het geval was, omdat een
snelle, consequent toegepaste en langdurige civiele uitsluiting als een minstens
zo effectief middel moet worden gezien in de strijd tegen
voetbalvandalisme.
2. Drank- en
Horecawet
De Drank- en Horecawet en het daarop stoelende
Besluit eisen zedelijk gedrag 1999 (artikelen 5 en 31 Drank- en Horecawet jo.
artikel 4, lid 1, aanhef, jo. lid 1, onder c van genoemd besluit) bieden de
mogelijkheid om de horecavergunning te weigeren respectievelijk in te trekken,
wanneer de vergunninghouder binnen een periode van vijf jaar meer dan één maal
onherroepelijk is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500 of
meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder a, van
het Wetboek van Strafrecht wegens dan wel mede wegens overtreding van artikel
137c Sr tot en met 137g Sr of 429quater Sr. In artikel 4, lid 2, van genoemd
besluit wordt betaling van een transactie van meer dan € 375 hiermee
gelijkgesteld. In artikel 4, lid 3, van het besluit staat tevens dat met een
veroordeling tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500 of meer als bedoeld
in het eerste lid wordt gelijkgesteld een bevel tot tenuitvoerlegging van een
zodanige voorwaardelijke straf. In voorkomende gevallen dient met deze
mogelijkheid - met name die van intrekking van de vergunning - rekening te
worden gehouden bij de eis ter terechtzitting. Tevens dienen over de toepassing
van genoemd besluit met het bestuur afspraken te worden
gemaakt.
Zie verder: de richtlijn
voor strafvordering 'discriminatie' (reg. nr.
1999R007).
Overgangsrecht
De beleidsregels in deze aanwijzing zijn
geldig vanaf de datum van inwerkingtreding.
Noten
1
In het vervolg van deze aanwijzing worden deze delicten aangeduid met "commune
delicten met een discriminatoire achtergrond".